In het eerste jaar als psychologiestudent hoor je er over en
in het tweede jaar kom je er tijdens het onderzoekspracticum mee in aanraking:
de commissie ethiek. Want voordat jij je onderzoek mag uitvoeren moeten zij
datgene wat je van plan bent te gaan doen eerst goedkeuren. Het is namelijk
niet de bedoeling dat de deelnemers aan
jouw onderzoek de onderzoeksruimtes vervolgens gillend gek,
gehersenspoeld of getraumatiseerd weer verlaten (en dat voor tien euro of een proefpersoonpunt).
Maar welke duistere onderzoeken vonden er in het lab plaats toen er nog
helemaal geen ethische commissies bestonden? En hebben we vandaag de dag nog
iets aan de resultaten van deze studies?
Aandacht voor de ethische kant binnen psychologisch
onderzoek is er niet altijd geweest; Pas in 1953 is er door de American
Psychological Association (APA) officieel een ethische richtlijn opgesteld voor
psychologisch onderzoek: Ethical Standards of Psychologists. Voor die tijd
waren er al behoorlijk wat studies gedaan die volgens de APA voorschriften niet
door de ethische beugel konden. Maar ook daarna werden proefpersonen nog niet
helemaal beschermd tegen de duistere plannen van onderzoekers…
Onethische onderzoeken
The Monster Study (1939)
Het Monster Experiment was een experiment naar het
stottergedrag van kinderen. Wendell Johnson (University of Iowa) was ervan
overtuigd dat stotteren aangeleerd gedrag was. Hij wilde in een experiment
aantonen dat door middel van positieve of negatieve bekrachtiging kinderen
stotteren kon worden aangeleerd of afgeleerd. Hij koos tweeëntwintig
weeskinderen uit waarvan er tien al voor het experiment werden geïdentificeerd
als stotteraars. Van deze tien kinderen werden er vijf toegewezen aan groep IA.
Aan hen werd verteld dat hun spraak prima was. De andere vijf werden toegewezen
aan groep IB, de controlegroep. Hen zou worden verteld dat zij inderdaad net zo
slecht spraken als mensen zeggen. De overige twaalf kinderen zonder
spraakproblemen werden verdeeld over condities IIA en IIB. In conditie IIA
zaten zes kinderen die te horen kregen dat hun spraak niet normaal was, dat zij
beginnende stotteraars waren en hun spraak onmiddellijk moesten corrigeren. In
conditie IIB kregen de overgebleven zes kinderen te horen dat zij normale
sprekers waren en zij werden gecomplimenteerd met hun spraakvaardigheid.
Van de zes 'normale' kinderen in de stotterconditie,
verslechterde van twee het spraakvermogen, van twee bleef het gelijk en van
twee verbeterde het spraakvermogen zelfs. Van de vijf kinderen die voor het
experiment al stotterden en juist positieve feedback op hun spraak kregen,
lieten twee kinderen verbetering zien. Van twee kinderen daalde de vloeiendheid
qua spraak juist en van één kind bleef het spraakvermogen onveranderd. Echter,
los van het spraakvermogen, lieten wel alle kinderen die valselijk beschuldigd
werden van stotteren kenmerkend gedrag van stotterende kinderen zien. Zij
werden minder spraakzaam, schuifelden met hun voeten, fluisterden, slikten
veel, klemden met hun mond en vertelden dat ze zich schaamden voor hoe zij
spraken.
Deze studie werd later tot Monster Study gebombardeerd door
de collega’s van Johnson, die met afschuw waren vervuld dat hij
geëxperimenteerd had op weeskinderen om zijn theorie te bewijzen. De resultaten
gingen daarnaast volledig tegen de verwachting van Johnson in, omdat uit zijn
studie bleek dat conditionering juist op het spraakvermogen geen invloed had.
Johnson zelf maakte de resultaten dan ook alleen maar kenbaar in zijn masterthese
en publiceerde deze nooit. Tot aan zijn dood in 1965 bleef hij volhouden dat
stotteren aangeleerd gedrag was. De universiteit van Iowa heeft in 2001
publiekelijk excuses aangeboden voor de Monster Study.
Stanford Prison Experiment (1971)
Het Stanford Prison Experiment is een vrij bekend onderzoek
en een goed voorbeeld van hoe onderzoekers niet altijd zelf overzien in
hoeverre hun studie ethisch door de beugel kan. Op 14 augustus in 1971 kregen
24 mannelijke studenten willekeurig de rol van bewaker of gevangene toebedeeld,
waarna zij een gevangenissituatie naspeelden in de kelder van het gebouw van de
psychologiefaculteit van Stanford University. Het experiment stond onder
leiding van Philip Zimbardo, die samen met zijn team van psychologen wilde onderzoeken
wat de oorzaken van conflicten zijn tussen gevangenen en bewakers.
|
Stanford Prison Experiment
(http://www.nytimes.com/imagepages/2011/11/19/business/Shortcuts.html) |
Alle deelnemers aan het experiment hadden van tevoren een informed
consent getekend waarin zij akkoord gingen met het feit dat zij tijdens het
onderzoek geïntimideerd zouden kunnen worden, weinig privacy zouden ervaren en
tijdelijk moesten leven op een sober dieet. Alleen de gevangenen kregen hier
uiteindelijk mee te maken. De bewakers werd alleen verteld dat zij (binnen
bepaalde grenzen, zoals fysiek geweld) vrij waren om op iedere mogelijke manier
de orde binnen de gevangenis te bewaren en respect af te dwingen bij de
gevangenen.
De studenten die deelnamen aan het onderzoek voegden zich
bijzonder snel naar hun rollen, maar gingen vervolgens veel verder dan dat. De
bewakers veranderden van gewone jongens in autoritaire en soms zelfs
sadistische ordebewakers, die sommige gevangenen onderwierpen aan pesterijen
die grensden aan psychologische marteling. Op hun beurt transformeerden de
gevangenen in passieve gedetineerden die de geestelijke mishandeling
ondergingen. Zij keerden zich zelfs tegen gevangenen die in opstand kwamen, om te
voorkomen dat de pesterijen nog erger zouden worden. Philip Zimbardo zelf was
gefascineerd en liet de misstanden gebeuren, totdat een medeonderzoeker hem
wakker schudde en hem herinnerde aan de ethische grenzen die werden
overschreden. Het experiment, dat oorspronkelijk twee weken lang zou duren,
werd na zes dagen afgebroken.
De
resultaten van dit experiment worden regelmatig aangevoerd om de
ontvankelijkheid van mensen aan te tonen voor sociaal –en institutioneel
gedragen ideologieën en ideeën. Daarnaast wordt het onderzoek van Zimbardo vaak
aangehaald om de cognitieve dissonantie theorie (overeenstemming willen
aanbrengen tussen emoties, overtuigingen en het eigen gedrag) en de macht van
gezag en autoriteit aan te tonen.
Landis’ Facial Expressions Experiment (1924)
|
Gezichtsuitdrukkingen bij het onthoofden van een rat
(http://www.madsciencemuseum.com/msm/pl/facial_expressions_while_decapitating_a_rat) |
De psycholoog Camey Landis voerde in 1924 een experiment uit
om te kijken of verschillende emoties ook specifieke gezichtsuitdrukkingen
veroorzaken. Zijn doel was de universele gezichtsuitdrukkingen voor emoties als
walging, verbazing en blijdschap te vinden. Veel van de deelnemers van zijn
experiment waren studenten. Zij werden blootgesteld aan verschillende stimuli
die vaak een sterke reactie veroorzaakten, bijvoorbeeld het ruiken aan ammonia
of het kijken naar pornografie. Tot zover viel het nog mee, maar bij het
laatste gedeelte van het experiment ging
het mis. Proefpersonen werden bij dit onderdeel geacht een levende rat te
onthoofden. Niet alleen waren de studenten geschokt dat zij dit moesten doen,
maar veel deelnemers hadden ook geen idee hoe zij dit op een humane manier voor
elkaar konden krijgen. Voor de 33 procent van de deelnemers die het echt niet
wilden doen, onthoofde Landis zelf het ratje met een mes.
Uit de resultaten kwam er uiteindelijk niet dat er één
universele gezichtsuitdrukking voor bepaalde emoties bestaat. Wel bleek uit
deze studie (ruim voor het Milgram Experiment, zie hieronder) al hoe gehoorzaam
proefpersonen aan de proefleider zijn tijdens een experiment.
Little Albert (1920)
|
Little Albert (http://pablosangel.blogspot.nl/2012/05/psych-corner-little-albert.html) |
John Watson was de grondlegger van het
behaviorisme en gebruikte vaak weeskinderen in zijn experimenten. Hij wilde
testen of angst een geconditioneerde of aangeboren reactie was en koos voor
zijn experiment ‘Little Albert’, een negen maanden oude baby uit het lokale
ziekenhuis. Het jongetje werd twee maanden lang blootgesteld aan onder andere
een wit konijn, een witte rat en katoen. Hij bleek niet bang te zijn voor de
dieren en voorwerpen. De derde maand begon Watson met een hamer op een metalen
stang te slaan zodra de baby de rat aanraakte. Bij het horen van het geluid
begon de kleine Albert te huilen en leek angstig te zijn. Nadat dit een aantal
malen herhaald werd, hoefde hij de rat maar te zien en hij werd bang. Op een
gegeven moment associeerde Albert niet alleen de rat met gevaar, maar alles wat
harig en wit was.
Milgram Study (1974)
Het onderzoek van Stanley Milgram naar gehoorzaamheid aan
autoriteit is controversieel, maar wereldwijd bekend. Het experiment draait om
drie verschillende rollen: de ‘leraar’, de ‘leerling’ en de testleider.
Deelnemers aan het onderzoek werd verteld dat zij samen met iemand meededen aan
het onderzoek, terwijl deze persoon in werkelijkheid een acteur was. Vervolgens
werd er zogenaamd geloot om wie er leraar of leerling zou worden, maar in feite
kreeg de acteur altijd de rol van leerling en de proefpersoon de rol van
leraar. De leraar bleef in de kamer met de testleider, terwijl de leerling
achter een wand plaatsnam. Alle contact met de leraar ging vanaf dat moment via
een intercom. Aan de leraar werd vervolgens gevraagd de leerling een schok toe
te dienen op het moment dat deze een fout maakt in een taakje. De schokken namen
iedere keer toe in sterkte; iets waar de leraar van op de hoogte was (zie
afbeelding). In werkelijkheid kreeg de leerling helemaal geen schokken, maar deed
hij alsof. Bij hoge schokken begon de acteur te bonzen op de muur en klaagde
hij over een hartkwaal. Na nog hogere schokken liet hij niets meer van zich
horen. Op dit punt in het experiment ervoeren veel deelnemers hevige stress en
wilden zij stoppen. Zodra zij dit echter aangaven, kregen zij onder andere van
de testleider te horen dat ‘het absoluut noodzakelijk is dat zij doorgaan’. Als
de proefpersoon desalniettemin bleef aangeven te willen stoppen, werd het
experiment beëindigd. Anders werd het onderzoek pas gestaakt nadat zij driemaal
de maximale 450-volt schok hadden gegeven.
|
Wie gaf hoeveel Volt?
(http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Graph_of_Milgram-Experiment.svg)
|
Zoals hierboven te zien is, ging maar liefst 65 procent van
proefpersonen door tot de maximale schok (de meesten jammerend en badend in het
zweet). Volgens Milgram kwam dit doordat twee theorieën in werking traden:
Theory of Conformism: Iemand die niet de kennis of
vaardigheden heeft om beslissingen te nemen, met name in een crisis, zal de
besluitvorming overlaten aan de groep en mensen die hiërarchisch hoger
geplaatst zijn.
Agentic State Theory: De essentie van gehoorzaamheid bestaat
uit het feit dat een persoon zichzelf beschouwt als een instrument die de
wensen van een ander uitvoert. Oftewel, zij zien zichzelf niet meer als een
verantwoordelijk persoon en zullen doen wat hen gezegd wordt.
Het experiment van Milgram is vele malen gerepliceerd en in
verschillende variaties uitgevoerd. Het meeste recente replicatieonderzoek uit
2006 (Burger, 2006) laat vrijwel dezelfde resultaten zien als die van Milgram
uit 1974.
Tearoom Trade (1970)
In de jaren zeventig wilde socioloog Laud Humphreys controleren
of de stereotypische overtuigingen over mannen die onpersoonlijke seks met
elkaar hadden (Tea Room Sex) in openbare toiletruimtes klopten. Voor zijn PhD
dissertatie positioneerde hij zichzelf als ‘uitkijk’ en waarschuwde mannen als
er andere mensen of politieagenten aankwamen. Zo won hij het vertrouwen van
enkele van deze mannen en vertelde hij dat hij onderzoek naar hen en hun
motieven deed. Vervolgens nam een gestructureerd interview af bij degenen die
mee wilden doen. Maar wat hij hen niet vertelde was dat hij hen ook stiekem
volgde en het kenteken van hun auto opschreef. Een jaar later verscheen hij aan
hun voordeur en deed hij zich voor als een onderzoeker naar publieke
gezondheid. Zo verzamelde hij data met betrekking tot hun baan, burgerlijke staat,
gezondheid en andere persoonlijke zaken.
Humprey’s bevindingen lieten zien dat veel heersende
stereotypen niet klopten. Maar liefst 54 procent van de mannen die Tea Room Sex
hadden waren getrouwd met een vrouw. Ongeveer 38 procent vond zichzelf niet biseksueel
of homoseksueel en de meeste mannen waren succesvolle, hoogopgeleide en
gerespecteerde leden van hun gemeenschap. Slechts veertien procent van de
mannen die hij interviewde en observeerde was homoseksueel en maakte onderdeel
uit van de homogemeenschap.
Nuttig of niet?
Negen updates van de ethische richtlijn later (met de
laatste update in 2001) lijkt de positie van deelnemers aan psychologisch
onderzoek redelijk veiliggesteld. Een onderzoeker moet kunnen aantonen dat
iedereen die aan zijn of haar onderzoek meedoet geen (blijvende) psychische of
fysieke schade zal oplopen door het experiment. Daarnaast moet deelname aan een
onderzoek vrijwillig zijn en moeten de persoonsgegevens van proefpersonen
indien mogelijk worden geanonimiseerd en anders zorgvuldig worden gebruikt en
beveiligd.
Regels die in bovenstaande onderzoeken niet of niet volledig
zijn opgevolgd. We weten namelijk niet of de deelnemers aan bovengenoemde
onderzoeken wel een redelijke inschatting konden maken waar ze aan begonnen en
of ze, als dat wel het geval was, nog wel vrijwillig hadden meegedaan. Zeker is
dat door de Monster Study bij verschillende kinderen blijvende psychische
schade is aangericht en sommigen de rest van hun leven last bleven houden van
spraakproblemen. En Little Albert verliet het ziekenhuis waar het experiment
werd uitgevoerd voordat hij gedesensibiliseerd was van zijn angst voor witte,
pluizige objecten. Hoewel zijn ware identiteit achteraf nooit met zekerheid is
vastgesteld en het dus niet gecheckt kan worden, zou het goed mogelijk zijn dat
hij nog geruime tijd last heeft gehad van zijn fobie. Hoewel deze onderzoeken
onethisch zijn gebleken en vandaag de dag waarschijnlijk niet door de ethische
commissie waren gekomen, zijn de resultaten wel beschikbaar. Hoe nuttig zijn de
bevindingen van onethisch onderzoek uiteindelijk voor de psychologie geweest?
Het is mogelijk te beargumenteren dat het nodig is om
grenzen binnen psychologieonderzoek te overschrijden, omdat dit stimuleert
verder te kijken dan de op dat moment heersende norm. Denk bijvoorbeeld aan het
Milgram Experiment dat, zeker in die tijd (vrij recent na de Tweede
Wereldoorlog), een nieuwe impuls gaf aan de discussie over hoe zoveel
ogenschijnlijk ‘normale’ mensen hun medemensen zo gruwelijk konden behandelen.
Het experiment liet zien dat de mensen bij een moreel dilemma onder sociale
druk, veel minder naar hun eigen eer en geweten handelen dan werd aangenomen.
Echter, het lastige is dat het nooit te controleren valt of
het Milgram Experiment daar echt de enige oorzaak voor was; we weten immers
niet hoe de geschiedenis anders verlopen was. Daarnaast blijkt inderdaad uit
veel onderzoeken dat in bepaalde gevallen belonen een sterkere stimulans voor
gedrag is dan straffen (Lalli, 1999; Kodak, Lerman, Volkert & Trosclair,
2013). Maar of slechts positieve of negatieve feedback op spraak daadwerkelijk
stotteren kan genezen of veroorzaken is maar de vraag. Stotteren is namelijk
een coördinatiestoornis in de hersenen waarvan wordt aangenomen dat genetica
een grote rol speelt, aangezien stotteren vaak in dezelfde families voorkomt
(Yairi, E., Ambrose, N. & Cox, N., 1996; Guitar, B., 2005). En tenslotte is
het juist vanwege het ethische aspect niet mogelijk het Monster Experiment te
herhalen om te kijken of de uitkomsten repliceerbaar zijn.
Wat de resultaten van sommige onethische onderzoek zeker wel
doen is het halen van de pers. Denk bijvoorbeeld aan het martelschandaal in de
de Abu Ghraib gevangenis in Irak. Journalisten schreven uitgebreide analyses
over de overeenkomsten van deze gebeurtenis met het het Stanford Prison
Experiment. Sociaal Psychologen kwamen uitvoerig aan het woord in de media. Zij
kregen de gelegenheid te betogen dat de soldaten die deze misdaden pleegden
niet alleen individueel verantwoordelijk konden worden gehouden, maar dat de
(sociale) omgeving ook van grote invloed is op menselijk gedrag.
Hierin schuilt echter ook weer een risico, want er wordt
niet altijd positief in de pers gereageerd op onethisch onderzoek. Er was
bijvoorbeeld bijzonder veel publieke woede over de schending van privacy in het
Tea Room sex onderzoek van Laud Humphrey. Journalist Nicholas von Hoffman
beschuldigde in de Washington Post zelfs alle sociale wetenschappers van
onverschilligheid ten opzichte van de menselijke behoefte sommige aspecten van
het leven geheim te willen houden (Von Hoffman, 1970).
Hoe dan ook leveren de besproken onderzoeken een
interessante kijk op hoe mensen handelen en reageren onder extreme
omstandigheden in een min of meer gecontroleerde omgeving. Hoewel er bij veel
onderzoeken later niet alleen ethische, maar ook methodologische vraagtekens
zijn geplaatst, roepen ze een hoop vragen op. Vragen die kunnen worden
omgevormd naar hypothesen voor nieuw onderzoek, om de menselijke geest nog
beter te kunnen begrijpen. Maar dan wel met iets meer oog voor het welzijn van
de deelnemers aan het onderzoek.
|
GLaDOS: "Cake and grief counseling, will be available at the conclusion of the test." |
Referenties
American
Psychological Association. (1953). Ethical standards of psychologists. Washington,
DC: Author.
Burger, J.
M. (2009). Replicating Milgram: would people still obey today? American
Psychologist, 64(1), 1–11.
Haney, C.,
Banks, W. C. & Zimbardo, P. G. (1973). Study of prisoners and guards in a
simulated prison. Naval Research Reviews, 9, 1–17.
Humphreys,
Laud (1972), Out of the closets; the sociology of homosexual liberation, A
Spectrum book, S-288, Englewood Cliffs, N.J., Prentice-Hall.
Kodak, T., Lerman, D.C., Volkert, V.M. & Trosclair, N.
(2013). Further examination of
factors that influence preference for positive versus negative reinforcement. Journal
of Applied Behavior Analysis, 40(1), 25-44.
Lalli,
J.S., Vollmer, T.R., Progar, Wright, C., Borrero, J., Daniel, D., Hoffner
Barthold, C., Tocco, K. & May, W. (1999). Competition between positive and
negative reinforcement in the treatment of escape behavior. Journal of Applied
Behavior Analysis, 32(3), 285-296.
Landis, C.
(1924). Studies of Emotional Reactions, II., General Behavior and Facial Expression.
Journal of Comparative Psychology. 4(5), 447-509.
Milgram, S.
(1963). Behavioral Study of Obedience. Journal of Abnormal and Social
Psychology, 67(4), 371-8.
Yairi, E.,
Ambrose, N. & Cox, N. (1996). Genetics of stuttering: a critical review. Journal
of Speech Language Hearing Research 39, 771–784.
Websites