donderdag 21 februari 2013

Een diepere betekenis in doodgewone dingen


Een zwarte kat. Een gebroken spiegel. Een klavertje met vier blaadjes. In feite zijn het doodgewone dingen die ieder mens kan tegenkomen. Maar toch wordt er door sommige mensen aan deze zaken een diepere betekenis toegedicht: zij verbinden alledaagse gebeurtenissen of voorwerpen met zware kwesties als geluk, de liefde of de dood. Hoe komt het eigenlijk dat men dit doet en wat levert het op? En kan het ook gevaarlijk zijn overal een betekenis achter te zoeken?

Stel dat het volgende je overkomt: je loopt over straat en struikelt over een losse tegel. Dit zorgt ervoor dat je de koffie die je vasthield deels over jezelf heen gooit. Daarnaast had je trein vanochtend ook al vertraging en verloor je een knoop van je jas. En dat allemaal precies op het moment dat je op weg bent naar een sollicitatiegesprek. Wat een ellende! Hoe kan het nu dat je zoveel pech hebt op precies het verkeerde moment? De meeste mensen zien bij één of twee van dit soort negatieve gebeurtenissen nog geen patroon. Maar als veel van soort voorvallen achter elkaar plaatsvinden beginnen veel mensen toch te vermoeden dat de wereld zich tegen hen gekeerd heeft en onzichtbare krachten hen het leven zuur maken of een richting op proberen te duwen.

Onze hersenen zijn voor een groot deel constant bezig met het proberen te vinden van patronen en verbanden in datgene wat wij waarnemen. Dit hebben we nodig om uit de gigantische hoeveelheid informatie die dagelijks bij ons binnenkomt enigszins wijs te worden (Mather, 2006). Helaas lukt het ons brein niet altijd om de juiste conclusies te trekken uit datgene wat wij zien; iets wat ook niet makkelijk is met de hoeveelheid tegenstrijdige, onbetrouwbare en incomplete informatie die wij binnenkrijgen (Beyerstein, 1996). Als iemand onterecht een betekenis toedicht aan een willekeurige of toevallige gebeurtenis, wordt dat apophenia genoemd (Mishlove & Engen, 2007). Deze definitie werd voor het eerst gebruikt door de Duitse neuroloog en psychiater Klaus Conrad (1905-1961)(Brugger, 2001). Conrad richtte zich vooral op de ervaringen van psychotische patiënten die betekenis zagen in willekeurige gebeurtenissen. Tegenwoordig wordt de term ook buiten de psychiatrie gebruikt als omschrijving voor de neiging van mensen om in willekeurige gebeurtenissen een patroon of informatie van persoonlijke betekenis te zien. Bijvoorbeeld het zien van een plas regenwater in de vorm van een X en daaruit opmaken dat het sollicitatiegesprek dat je later die dag gaat voeren waarschijnlijk geen baan zal opleveren.

Statistiek

In de statistiek wordt apophenia een ‘type I-fout’ genoemd – het vinden van een patroon dat er eigenlijk niet is. In dat geval wordt de nulhypothese (er is geen verband of effect) verworpen, terwijl deze eigenlijk waar was. Gelukkig bestaan er een aantal statistische handelingen waarmee je erachter kan komen of er een grote kans bestaat dat je een type 1-fout aan het maken bent (bijvoorbeeld de Cronbach’s Alpha uitrekenen). Daarnaast volgen, als het goed is, oplettende collega-wetenschappers met argusogen hoe je onderzoek in elkaar zit en of de H0 wel terecht is verworpen. Ook in het ‘gewone leven’ zijn veel mensen zich bewust van het feit dat het verband dat zij waarnemen niet per definitie écht bestaat. Maar in de wereld van de pseudowetenschap en het paranormale lijkt men echter wat minder happig te zijn op een kritische blik (laat staan wetenschappelijk onderzoek); hoe meer men bijvoorbeeld gelooft in het paranormale, hoe lager men over het algemeen scoort op eigenschappen als kritisch denken of cognitieve vaardigheden. (Hergovich & Arendasy, 2005; Musch & Ehrenberg, 2002; Aarnio & Lindeman, 2005). Hier is het verschijnsel apophenia dan ook vaak in ruime mate aanwezig en maakt het mensen kwetsbaar voor misleiding en oplichterij.

Paranormale fenomenen

Een voorbeeld van een gebied waar (al dan niet opzettelijke) oplichters graag gebruik maken van apophenia is astrologie: een pseudo-voorspellende techniek die bijna volledig gebaseerd op het zien van niet-bestaande maar waargenomen patronen. Hoewel vaak wetenschappelijk onderzocht, is er nimmer een solide verband aangetoond tussen de stand van de sterren, iemands karakter en zijn of haar geboortedatum (Shawn, 1985; Culver & Ianna, 1988; Sagan, 1996; Kelly, 1997). In 1974 ondertekenden zelfs 186 wetenschappers, inclusief achttien Nobelprijswinnaars, het manifest Objections to Astrology waarin zij in sterke bewoordingen astrologie veroordeelden als onwetenschappelijke nonsens. Dit manifest werd bovendien naar iedere krant en magazine in de VS en Canada gestuurd die horoscopen in hun bladen afdrukten (Bok, Jerome & Kurtz, 1975). Toch lezen mensen tot op de dag van vandaag horoscopen en vinden zij in een tekst vol algemeenheden waarheden die specifiek op hun leven gericht lijken. Voor sommigen is dat genoeg om daadwerkelijk een verband te zien tussen de stand van de sterren en planeten en datgene wat hen overkomt. Hetzelfde geldt voor mediums die claimen met geesten van overledenen te kunnen spreken; een Derek Ogilvie verzamelt een groep mensen en roept een aantal algemeenheden tegen zijn publiek. Niet Ogilvie, maar zijn ‘slachtoffer’, zoekt naar overeenkomsten tussen datgene wat hij hoort en wat hij weet. Cold-reading technieken, slim knipwerk in de regiekamer achteraf en apophenia zorgen ervoor dat de Ogilvies’ goedgelovige gasten patronen en persoonlijk relevante zaken ontdekken in zijn verhaal. Eveneens treedt de ‘wet van grote getallen’ in werking. Deze wet gaat uit van de gedachte dat hoe meer voorspellingen een waarzegger doet, hoe groter de kans wordt dat hij ‘raak’ schiet, oftewel een juiste bewering maakt. Zodra dit gebeurt, heeft men vaak de neiging alleen het schot in de roos te onthouden en alle gemiste schoten te vergeten (Diaconis & Mosteller, 1989). Hetzelfde effect komt ook voor bij mensen die veel gokken; ook zij hebben de neiging de keren dat ze winnen beter te onthouden dan de keren dat ze verliezen. Zo vormen ze vaak een vertekend beeld van hoeveel ze nu echt gewonnen hebben, wat casino’s dan vaak weer helemaal niet erg vinden (Gilovich, 1983).

Complottheorieën

Bij complottheorieën komt apophenia ook vaak voor; rondom bijna alle heftige gebeurtenissen in de geschiedenis die op zichzelf al betekenisvol genoeg waren, zijn er complottheorieën bedacht. Denk bijvoorbeeld aan de aanslag op 11 september op het World Trade Centre in 2001; volgens enkele complotgelovers was hier geen sprake van een terroristische aanslag, maar zat hier een boosaardig plan achter, bedacht door de gevestigde orde. Er zouden bijvoorbeeld bommen zijn geplaatst in de torens – daardoor kwam het dat de verdiepingen onder de impactzone van het vliegtuig al verwoest waren voordat het gebouw was ingestort. Daarnaast was het bijzonder vreemd dat het hele gevaarte van staal überhaupt instortte, terwijl de smelttemperatuur van staal veel  hoger ligt dan de temperaturen die de ontploffende kerosine van de vliegtuigen kon hebben veroorzaakt. En hoe komt het eigenlijk dat op de plekken waar de vliegtuigen het Pentagon zouden hebben geraakt de gaten in het gebouw zoveel kleiner zijn dan de vliegtuigen die ze zouden hebben gemaakt (zie foto)? Al deze op het eerste gezicht opvallende zaken samen lijken te wijzen op iets dat niet in de haak is. Geen wonder dat apophenia optreedt en veel mensen ervan overtuigd raken dat er meer achter deze gebeurtenis zit dan een aantal godsdienstfanatici in de woestijn. Zouden zij zich echter verdiepen in de constructie van de WTC torens, dan zouden zij erachter komen dat de staalconstructie van de Twin Towers het ook al bij verzwakking zou begeven (wat de kerosinetemperaturen wel konden bereiken). En dat de ontploffingen op de benedenverdiepingen in de torens veroorzaakt werden door de explosie bovenin, die door de liftschachten een weg vond naar beneden en ook daar een ravage aanrichtte. En de foto met het kleine gat in de muur van het Pentagon? Dat blijkt te zijn gemaakt door slechts het landingsgestel van het vliegtuig, niet het volledige vliegtuig op zich[1]. Op deze manier zijn de losse ‘verdachte’ gebeurtenissen helemaal niet meer zo verdacht. Een gebrek aan kennis, kritisch denken en het (willen) zien van een diepere betekenis leidt tot de gedachte dat er patroon bestaat dat in werkelijkheid een illusie is.
Een gat in het Pentagon na de aanslag - gemaakt door een heel vliegtuig? (http://www.popularmechanics.com/technology/military/news/debunking-911-myths-world-trade-center)

Risico’s van apophenia

Het zien van een diepere betekenis of verbanden in toevalligheden is meestal onschuldig. Bijna iedereen heeft soms het gevoel een patroon te herkennen in losse, willekeurige zaken. Bijvoorbeeld als je net denkt aan je moeder en tegelijkertijd de telefoon rinkelt met, jawel, je moeder aan de andere kant van de lijn. Je gevoel zegt dat dat toch geen toeval kan zijn, terwijl je verstand je tot de orde roept en je eraan herinnert dat je regelmatig aan je moeder denkt terwijl ze niet belt en andersom. Maar zodra het gaat om apophenia op gebieden als het paranormale en  complottheorieën begint het al minder onschuldig te worden. De waarzegger die roept dat hij met je overleden tante kan praten, een aantal keer raak schiet in zijn voorspellingen en vervolgens zegt dat ze nog niet helemaal rust heeft kunnen vinden kan met zijn woorden een hoop onzekerheid en ellende aanrichten. Dit geldt ook voor de complotdenkers die behoorlijke angst kunnen zaaien door fanatiek de boodschap te verspreiden dat mensen op plaatsen van macht het slechtste voorhebben met de bevolking. Een tekenend voorbeeld hiervan is de complottheorie die redelijk recent in de VS is ontstaan. Deze complottheorie is voornamelijk gebaseerd op de overtuiging dat vaccinaties autisme bij kinderen kunnen veroorzaken en dat de overheid en de medische wereld dit in de doofpot stoppen. Na uitgebreid onderzoek blijkt deze bewering geen enkele waarheid te bevatten (Hobson, Mateu, Coryn & Graves, 2012). Maar de schade is al aangericht; de vaccinatiecijfers in de VS zijn drastisch gedaald, met het hoogste aantal uitbraken van de ziekte mazelen sinds 1996 als gevolg (Greby, Wooten, Knighton, Avey & Stokle, 2012). Een nare ziekte, die als complicatie hersenvliesontsteking heeft (circa één van de duizend ziektegevallen) en dodelijk kan zijn (circa twee van de duizend ziektegevallen).

Ondanks dat apophenia heel menselijk is en iedereen het verschijnsel wel eens ervaart, is het dus zeker niet zonder risico’s blind de ideeën met betrekking tot betekenis en verbanden te volgen. Blijf daarom altijd kritisch denken en wees je bewust van de feilbaarheid van je eigen waarneming.



Referenties
Aarnio, K. & Lindeman, M. (2005). Paranormal beliefs, education and thinking styles. Personality and Individual Differences, 39, 1227-1236.

Brugger, Peter (2001). From Haunted Brain to Haunted Science: A Cognitive Neuroscience View of Paranormal and Pseudoscientific Thought. North Carolina: McFarland & Company Inc. Publishers.

B. B. Beyerstein (1996). Visions and hallucinations. In G. Stein (Ed.), The Encyclopedia of the Paranormal. Amherst, NY: Prometheus Books. pp. 789-797.

Culver, R.B. & Ianna, P.A. (1988). Astrology: True or False? Buffalo, NY: Prometheus Books.

Diaconis, P. & Mosteller, F. (1989). Methods of Studying Coincidences. Journal of the American Statistical Association, 84(408), 853-861.

Gilovich, T. (1983). Biased Evaluation and Persistence in Gambling. Journal of Personality and Social Science, 44(6), 1110-1126.

Greby, S.M., Wooten, K.G., Knighton, C.L., Avey, B. & Stokle, S. (2012). Vaccination Coverage Among Children in Kindergarten – United States, 2011-12 School year. Center for Disease Control and Prevention: Morbidity and Mortality Weekly Reports, 61(33), 647-652.

Hastie, K.R. & Dawes, R.M. (2001). Rational Choice in an Uncertain World: The Psychology of Judgment and Decision Making.  California: Sage Publishers,

Hergovich, A. & Arendasy, M (2005). Critical thinking ability and belief in the paranormal. Elsevier, 38, 1805-1812.

Hobson, K.A., Mateu, P.F., Coryn, C.L.S. & Graves, C. (2012). Measles, Mumps, and Rubella Vaccines and Diagnoses of Autism Spectrum Disorders among Children: A Meta-Analysis. World Medical and Health Policy, 4(2), 1-14.
Kelly, I.W. (1998). Why Astrology doesn’t work. Psychological Reports, 82(2), 527-546.

Mather, G. (2006). Foundations of Perception. Hove: Psychology Press, Ltd.
Mishlove, J. & Engen, B. (2007). Archetypal Synchronistic Resonance: A New Theory of Paranormal Experience. Journal of Humanistic Psychology, 47(2), 223-242.

Musch, J. & Ehrenberg, K. (2002). Probability misjudgment, cognitive ability and belief in the paranormal. British Journal of Psychology, 93, 169-177.
Sagan, C. (1996). The Demon Haunted World. New York: Random House.
Shawn, C. (1985). A Double-blind test of astrology. Nature, 318(6045), 419-425.





[1] http://www.popularmechanics.com/technology/military/news/debunking-911-myths-world-trade-center