Hoe
omgevingsfactoren van een brave bankier een sluwe profiteur kunnen maken...
Sinds
het begin van de financiële crisis buitelen experts over elkaar heen om te
verklaren waarom het bij zoveel banken zo catastrofaal mis is gegaan. Sommigen
zoeken hun toevlucht bij verklaringen rondom het systeem: Banken werden nauwelijks
of slecht gereguleerd. Instellingen functioneerden niet naar behoren Opgestelde
regels en richtlijnen waren niet adequaat genoeg of ze werden stomweg
genegeerd. Er werd niet gecommuniceerd tussen verschillende betrokken partijen,
zodat de immense omvang van de crisis pas echt duidelijk werd op het moment dat
hij al gearriveerd was. Andere verklaringen richten zich vooral op de
incompetentie of vermeende kwaadwilligheid van de bankiers. Bankbestuurders
waren incapabel. Bankiers wisten niet genoeg af van hun eigen financiële
producten en namen desondanks extravagante risico’s met diezelfde producten. Er
werden gigantische bonussen uitgekeerd, ongeacht of de bestuurder of bankier
die wel verdiende (op de lange of korte termijn). En vervolgens negeerden
bankiers en hun bestuurders de tekenen aan de wand van de dreigende
ineenstorting van het economische kaartenhuis en probeerden tot de laatste
minuut zichzelf te verrijken.
Is
uit deze verklaringen de conclusie te trekken dat het systeem verrot is?
Wellicht. Dat bankiers en bestuurders egocentrisch hebben gehandeld en daarmee
miljoenen mensen schade hebben berrokkend? Zeker. Maar betekent dit dan dat
bankiers overwegend slechte mensen zijn? Absoluut niet. En wel om het volgende:
De
keuzeprocessen van de mens hangen van complexiteit aan elkaar. Een ingewikkelde
mix van factoren binnen de thema’s genen, opvoeding en omgeving, bepaalt hoe
een persoon handelt. Hoewel de wetenschappelijke stroming van de psychologie
een dappere poging doet deze berg factoren te ontcijferen en te identificeren,
blijft het onmogelijk precies te zeggen hoeveel genen, hoeveel opvoeding en
hoeveel omgeving bepaalt hoe een persoon handelt. Toch kan er gesteld worden
dat de factor omgeving een behoorlijke impact heeft op de beslissingen die mensen
maken en handelingen die mensen uitvoeren. Zeker als het gaat om handelingen die
men overwegend categoriseert als ‘slecht/boosaardig/misdadig’. Denk
bijvoorbeeld aan het beroemde Stanford
Prison Experiment van Philip Zimbardo (1973): zet een aantal personen in
een gevangenissituatie, deel ze at random
in als bewaker of als gevangene en zie hoe de hoofdzakelijk brave burgers die
compleet toevallig de rol van bewaker hebben gekregen, binnen een paar dagen de
mensen in de rol van gevangene treiteren en mishandelen. Een ander voorbeeld is
het experiment van Stanley Milgram (1963): hij keek in hoeverre autoriteit en
omgeving een random persoon ertoe
konden brengen potentieel dodelijke schokken aan een andere persoon (in het
experiment natuurlijk een acteur) toe te dienen. Schokkend genoeg bleek 65
procent van de deelnemers bereid onder druk van een testleider met een witte
labjas de dodelijke schokken te geven. Trillend als een eikenblad, dat wel, maar
ze deden het toch.
Wat
betekenen deze bevindingen nu eigenlijk voor de bankiers in de economische
crisis? In ieder geval dat de omgeving waarin zij zich bevonden waarschijnlijk veel
prikkels bevatte om zéér risicovol gedrag te blijven vertonen, ondanks dat de
risico’s op een gegeven moment onverantwoord werden. Maar waar uitte zich dat
dan in?
Ten eerste de exorbitante bonussen die de bankiers en
bestuurders ontvingen voor hun werk. De inkomens inclusief bonussen van
Citigroup-medewerkers (één van de zeven grootste Wall Street bedrijven in de
eerste tien jaar van de 21ste eeuw; de andere zes zijn/waren Bear
Stearns, JPMorgan Chase, Goldman Sachs, Morgan Stanley, Merrill Lynch en de
Lehman Brothers) kwam volgens de krant The Guardian[1] uit op € 25,9
miljard tijdens de eerste negen maanden van 2008. Hoewel deze bonussen nu,
bijna drie jaar later, enigszins bijgesteld zijn, zijn ze nog steeds niet mis.
The Washington Post[2] heeft
berekend dat de zogeheten ‘Wall Streeters’ per werknemer nog steeds tussen de
100.000 en 1 miljoen dollar mee naar huis nemen. En hoewel dat bijna 30 procent
lager is dan in het verleden, krijgen de meeste financiële mannen (en een zeer
miniem aantal vrouwen, maar daarover straks meer) toch het grootste gedeelte
van hun salaris in de vorm van een bonus. Maar dit jaar is het verschil,
volgens The New York Times[3], dat
alleen werknemers die zéér excellent presteren een bonus krijgen. Volgens dit
concept (dat al jaren in andere bedrijfstakken wordt gehanteerd), zal de rest
van Wall Street qua bonussen de broekriem moeten aantrekken. En daar zit nu
juist het probleem. De bonus is jaren losgekoppeld geweest van daadwerkelijke
prestatie. Ook al draaiden banken verlies of pakte een beslissing verkeerd uit;
toch ontving men een bonus. En als een beslissing geweldig uitpakte, werden
gouden bergen over de bankiers uitgestort. Oftewel, de bankier had niets te
verliezen, alleen maar méér te winnen.
Daarnaast
valt er iets te zeggen over de termijn waarop een financiële handeling of
beslissing winstgevend bleek te zijn. Veel financiële producten waar gigantisch
veel geld mee is verdiend, bleken later onderdeel uit te maken van een
kaartenhuis die inmiddels is ingestort. Op korte termijn waren deze producten
winstgevend, maar op lange termijn bleken ze rampzalig voor de hele economie te
zijn. Maar ondervonden de bestuurders en bankiers de negatieve effecten van de
crisis terwijl de banken omvielen? Nauwelijks, aangezien de grootste verliezers
de ‘gewone’ belastingbetalers waren: Zij financierden uiteindelijk de
kapitaalinjecties en de reddingsfondsen,
zodat de banken zich staande konden houden (en weer bonussen konden
uitbetalen).
Kort
gezegd konden bankiers en bestuurders enorme risico’s nemen, zonder dat zij
zelf risico liepen (of het gevoel hadden risico te lopen). Dit nodigt niet uit
tot voorzichtig gedrag. Maar waren er dan geen collega’s, managers of
bestuurders die aan de bel trokken? Was er dan intern niemand die aangaf dat de
risico onaanvaardbaar werden en hier verandering in moest komen? Hoe kon een
gehele kudde bankiers als een stel lemmingen op de afgrond aflopen, zonder te
stoppen bij het vooruitzicht geen grond meer onder de voeten te hebben?
Dit
kan voor een groot deel te wijden zijn aan het sociaal-psychologische fenomeen
‘groepsdenken’ (groupthink). Bij
groepsdenken wordt een groep van in beginsel bekwame personen zodanig beïnvloed
door groepsprocessen, dat de kwaliteit van groepsbesluiten vermindert.
Bijvoorbeeld door groepsdruk. Dit is goed te zien in een sociaal-psychologisch
experiment van Solomon Asch (1956). Hij liet lijnstukken van duidelijk
verschillende lengte beoordelen door zeven proefpersonen. Zes hiervan waren handlangers
van Asch zelf. Als de zes handlangers voor een duidelijk verkeerd antwoord
kozen, conformeerde 75 procent van de proefpersonen zich hier minstens één keer
aan. Gemiddeld conformeerde iedere proefpersoon zich op 35 procent van de
beoordelingstaken. Dit ondanks dat ze na het experiment aangaven dat ze zeker
wisten dat de andere zes proefpersonen het fout hadden. Bij de keren dat ze
niet conformeerden gaven ze daarnaast aan dat ze grote groepsdruk voelden dit
wel te doen. Wat wil dit zeggen? Dat men over het algemeen niet graag anders
handelt of beslist dan de rest van de groep. Zeker als de rest van de groep
uniform is in zijn beslissing. De uniformiteit en homogeniteit in de wereld van
de bankiers leidt dan ook niet tot een uitnodigende omgeving om eens even flink
te klokkenluiden. Maar hoe weten we eigenlijk dat bankiers daadwerkelijk zo’n
homogene groep zijn? We kennen in ieder geval één specifieke eigenschap die de
overgrote meerderheid van de bankiers delen; een overvloed aan het hormoon
testosteron.
Juist, de meeste bankiers (en dan vooral de investment bankers) zijn mannen. Volgens
de Washington Post[4] nemen vrouwen
slechts 17 procent van de zakelijke bestuursfuncties en 2,5 procent van de CEO
functies op Wall Street in. Daarbij is maar 3 procent van de invest bankers vrouw. Er is behoorlijk
veel onderzoek gedaan naar risicovol gedrag bij mannen en vrouwen. Barber en
Odean (2001) vonden bijvoorbeeld dat mannen substantieel meer zelfvertrouwen
hebben (ook als dit niet terecht is) in financiële markten. John Coates, een
neuroeconoom, publiceerde in 2008 en 2010 een onderzoek waarin hij keek naar de
relatie tussen het nemen van risico’s en het hormoon testosteron. Een aantal
bevindingen uit deze twee onderzoeken zijn:
· Als groepen jonge mannen
pornografische plaatjes van vrouwen zien (dit verhoogt het testosteron niveau)
en zij vervolgens gevraagd worden te kiezen tussen veilige en risicovolle
investeringen, kiezen zij vaker voor risicovolle investeringen dan mannen die
geen pornografische plaatjes van vrouwen hebben gezien.
· De hersenen van mannen hebben
de neiging in activiteit te minderen zodra zij een deal hebben voorgesteld en
wachten op een antwoord. Scans laten zien dat vrouwelijke hersenen actief
blijven om te analyseren of zij de juiste stap hebben gemaakt.
· Mensen zijn één van de enige
dieren die directe bevrediging van een behoefte kunnen uitstellen om een lange
termijn bevrediging na te streven (een functie van de prefrontale cortex). Maar
de prefrontale cortex is pas volledig ontwikkeld na het dertigste levensjaar en
later bij mannen dan bij vrouwen. Voordat dit gebeurt zijn mensen eerder
geneigd directe bevrediging voor hun behoeftes te zoeken.
· Op dagen dat de traders op
de beursvloer meer verdienden dan hun maandelijkse salaris steeg hun
testosteronniveau significant.
Wat wil dit
zeggen? In principe alleen dat mannen blijkbaar meer geneigd zijn risico’s te
nemen en teveel (onterecht) zelfvertrouwen bezitten bij het handelen in
financiële producten. En dat het hormoon testosteron hier waarschijnlijk een
factor in is. Wil dit dan zeggen dat de dominantie van de mannen binnen de
financiële markt dé oorzaak is van de financiële crisis? Zeker niet. Maar
wellicht is het oftewel een van de veroorzakers, oftewel een versterker van de
andere factoren die ten grondslag aan de crisis liggen geweest. Zoals eerder gesteld is blijft het voorspellen
en verklaren van menselijk gedrag een tricky
business.
Maar wat
kan uit al het voorgaande nu wel geconcludeerd worden? Voornamelijk dat er een
aantal bijzonder sterke omgevingsfactoren zijn geweest die (mede) ervoor hebben
gezorgd dat de wereldeconomie er nu op een bijzonder slechte manier voorstaat.
Omgevingsfactoren zoals een ongezonde bonuscultuur en daaruit volgend een grote
prikkel om enorme risico’s te nemen. Risico’s die zorgden voor een onmiddelijke
bevrediging van de bonusprikkel, zonder dat er werd gekeken naar de lange
termijn. Risico’s die de overwegend mannelijke populatie van bankiers toch al
geneigd waren te nemen dankzij torenhoge testosteronlevels, waarbij de kans op
succes ook nog eens structureel werd overschat. En een sterke cultuur van
conformisme (mede) veroorzaakt dóór die homogeniteit. Al deze ingrediënten zijn
in de bittere soep van de economische crisis beland. Er zwemmen in de pan
ongetwijfeld meerdere bestanddelen rond; zowel omgevingsgerelateerd als
persoonsgebonden. Maar dat we hem uiteindelijk met z’n allen moeten opeten, is
iets wat zeker is.
Referenties
Artikelen
Asch, S. E. (1956). Studies of independence and conformity: A minority of one
against a unanimous majority. Psychological
Monographs, 70, (whole no. 416).
Barber, B. M. & Odean, T. (2011). Boys will be Boys: Gender, Overconfidence
and Common Stock Investment. Quarterly Journal of Economics, 66, 261-292.
Coates, J. M.,
Gurnell, M. & Sarnyai, Z. (2010). From
molecule to market: steroid hormones and financial risk-taking. Philosophical Transactions of
the Royal Society B: Biological Science, 365(1538), 331-43.
Coates, J. M.
& Herbert, J. (2008). Endogenous steroids and financial risk
taking on a London trading floor. Proceedings of the National
Academy of Science of the United States of America, 105(16), 6167-72.
Haney, C., Banks, W. C.
& Zimbardo, P. G. (1973). Interpersonal dynamics in a simulated prison. International Journal of Criminology and Penology, 1, 69–97.
Milgram, S. (1963). Behavioral Study of Obedience. Journal of Abnormal and Social Psychology, 67(4), 371–8.
Websites
Sullivan, K. & Jordan, M (2009, februari 11). In Banking Crisis, Guys get the Blame: More Women Needed in Top Jobs,
Critics Say, Washington Post Foreign
Service, opgehaald op 11 december,
2011, van http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2009/02/10/AR2009021002398.html?sid=ST2009021003385
Bowers, S. (2008, oktober
17). Wall Street in $70bn Staff Payout. The Guardian, opgehaald op 11 december, 2011, van http://www.guardian.co.uk/business/2008/oct/17/executivesalaries-banking
McGregor, J. (2011, november 8). The
Backwards Wall Street Bonus. Washington
Post, opgehaald op 11 december, 2011, van http://www.washingtonpost.com/blogs/post-leadership/post/the-backwards-wall-street-bonus/2011/04/01/gIQAimIs0M_blog.html
Craig, S. (2011, November 7). Wall Street
pay is expected to drop 20 to 30 percent. The New York Times, opgehaald op 11
december, 2011 van http://dealbook.nytimes.com/2011/11/07/wall-st-pay-is-expected-to-drop-20-to-30/?hp
Geen opmerkingen:
Een reactie posten